Waarom heeft een bedrijf wel en bijvoorbeeld een natuurgebied geen eigen rechtspersoonlijkheid? Dat is de strekking van een recent pleidooi van de D66-politici Terlouw en De Groot. Het geeft uiting aan een op steeds meer terrein veranderend paradigma.

Wat betreft de rechtspersoonlijkheid hebben van oudsher alleen natuurlijke personen en rechtspersonen op grond van (nu) het Burgerlijk Wetboek en diverse bijzondere wetten rechtspersoonlijkheid. Alleen zij zijn zelfstandig drager van rechten en plichten (rechtssubject), kunnen rechtshandelingen verrichten en kunnen tegen schending van hun belang actief opkomen. Natuurlijk, de gelijkstelling van rechtspersonen met natuurlijke personen is een fictie, een juridisch construct om het rechtsverkeer te dienen en natuurlijke personen in staat te stellen alleen of gezamenlijk daaraan deel te nemen. Tegelijkertijd is het ook een indeling die te verklaren is uit het natuurrecht. Dat is geen recht van de natuur (!) maar een metafysisch stelsel van universeel geldende waarden en normen die aansluiten bij de rede als bron voor de menselijke samenleving.

Wellicht wat vaag, maar even vaag als het omdenken van rechtsfilosofen waarin niet de mens maar ecosystemen centraal staan. Daarin verdienen natuurgebieden, bossen en rivieren rechtspersoonlijkheid. In die aanname hebben deze ecosystemen een eigen rechtspositie en worden belangen vertegenwoordigd door bijvoorbeeld een curator, voogd, bewindvoerder, of gevolmachtigde. Vanuit dit omdenken zijn natuurrechten en mensenrechten (recht op leefbaar klimaat) van vergelijkbaar niveau en verdienen rechtspersoonlijkheid.

Vraag is, of dit zo vergaande omdenken wel nodig is. Het groepsactierecht biedt nu al de mogelijkheid voor rechtspersonen om zich statutair het belang tot bescherming van bijvoorbeeld de Waddenzee, Maas of een leefbaar klimaat aan te rekenen. Er kan uit eigen naam naar de rechter worden gestapt waarmee het beoogde doel van een eigen rechtsidentiteit wel al heel dicht wordt benaderd.

Wellicht gaat het Terlouw en De Groot vooral om de symboolwerking. Tegelijkertijd zijn de grote maatschappelijke opgaven als energietransitie en bouwopgave niet gediend met de zoveelste complexiteit.


Mr Ewald L.J. van Hal, Directeur vereniging Koninklijke Nederlandse Bouwkeramiek, namens NVTB

Circulair en duurzaam bouwen is de toekomst. Die toekomst is ook, dat bedrijven in de bouwketen gehouden zijn daaraan bij te dragen. Belangengroepen zorgen er wel voor dat dit niet vrijblijvend is: in snel-tempo leiden vonnissen van rechters tot een nieuw soort aansprakelijkheid: klimaataansprakelijkheid. Dat betekent dat producenten, ook die van bouwmateriaal, verantwoordelijk worden voor klimaat-neutrale productontwerpen, een milieuverantwoord productieproces en dat zij zich maximaal inspannen om de milieueffecten van het gebruik van hun producten door afnemers te beperken of te voorkomen: de zgn. scope 3-effecten. In een adem door is dan ook nog de wet Internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen te noemen dat fabrikanten verplicht om (milieu-)misstanden in de buitenlandse toeleverende keten te bestrijden.

 

Samenwerken is een manier om aan deze opgaven te kunnen voldoen. Denk daarbij ook aan duurzaamheidsafspraken van branchegenoten onderling of met hun ketenpartners. Met afspraken over herbruikbaarheid, inzameling, ontwerp, samenstelling en maatvoering van het (bouw-)product kunnen doelen op het gebied van duurzaamheid worden gediend.

Dat leidt wel direct tot de vraag hoe zich dit dan verhoudt tot het mededingingsrecht. Immers zijn kartelafspraken wettelijk verboden. Dat zijn horizontale of verticale afspraken en/of samenwerkingen tussen bedrijven die een vrije concurrentie belemmeren. Toch zou het maatschappelijk niet te verteren zijn indien mededingingsrecht een duurzame samenleving of circulaire economie in de weg staat. Die zijn juist gediend met afspraken over bijvoorbeeld de samenstelling van productverpakkingen (maximale gelaagdheid karton), voorwaarden voor concurrentie (geen fout hout), gezamenlijke standaarden (een smalle baksteen) of innovaties waarvoor voldoende productiemiddelen of schaal nodig is (verduurzaming van bestaande gebouwen).

Soms is er twijfel of dit soort afspraken wel zijn toegestaan. Voor die gevallen ontwikkelde mededingingsautoriteit ACM de Leidraad Duurzaamheidsafspraken. Deze biedt bedrijven vooraf duidelijkheid en is basis voor een self assesment. Maar ondertussen is er meer zoals het wetsvoorstel Ruimte voor duurzaamheidsinitiatieven en het Europese ontwerp Richtsnoer horizontale samenwerkingsovereenkomsten tussen concurrenten. Goede initiatieven die een ding duidelijk maken: ook het mededingingsrecht wordt dienstbaar aan duurzaam.


Mr Ewald L.J. van Hal, Directeur vereniging Koninklijke Nederlandse Bouwkeramiek, namens NVTB

Zonder direct belang heeft niemand toegang tot de rechter (art. 3:303 BW). Voor belangenorganisaties geldt een speciale regeling. Deze kunnen sinds 1994 uit eigen naam opkomen voor hun groepsbelang mits dit belang statutair is omschreven. Zowel art. 3:305a BW als art. 1:2 lid 3 Awb maken dit collectieve actie-recht mogelijk. Uit de wetsgeschiedenis blijkt discussie over de algemene reikwijdte van de regeling en het ontbreken van een subsidiair karakter. Het doel van een effectieve en efficiënte rechtsbescherming werd wel herkend.

 

Ondanks verschil tussen het collectieve actie-recht in het privaatrecht en het bestuursrecht is het principe identiek: uit eigen naam opkomen voor in de stichting of vereniging gebundelde belangen. Steeds meer belangengroepen maken van deze procesrechtelijke mogelijkheid steeds vaker, en succesvol, gebruik. Denk maar aan de (baanbrekende) rechterlijke uitspraken in milieu-, klimaat- en stikstofkwesties. Groei van het aantal belangenorganisaties en het door rechters steeds makkelijker ‘ontvangen’ daarvan voor toetsing van beleid geeft vraag of de wetgever dit indertijd wel zo bedoeld heeft.

Belangengroepen moeten uiteraard hun groepsbelang ook in rechte kunnen behartigen. Echter is het bundelen van individuele belangen tot groepsbelang principieel iets anders dan het individueel met een juridisch instrument legitimeren van positie in het publieke debat. Dit ook al, omdat het toenemend aantal verdragen en wetten, inclusief goedbedoelde laatste-moment-amendementen, het recht zo complex maakt dat er altijd wel ergens een haakje is om beleid te toetsen.

Inmiddels wentelt het collectieve actie-recht zich in eigen succes, ook door -terechte- inzet voor massaclaims en de internationale aantrekkingskracht van Nederland als procesland. Zodra een samenleving echter uit balans raakt door inzet als buitenparlementair instrument is herbezinning verdedigbaar. Beleidsvorming is primaat van het politieke proces en niet iets voor het juridisch proces met het laatste woord aan voor het leven benoemde rechters. Dat geeft onbalans, zeker als een overheid of derde een vonnis niet kan uitvoeren. Herbezinning op het collectieve actie-recht lijkt nodig om het land weer op de rails te krijgen.

Mr Ewald L.J. van Hal, Directeur vereniging Koninklijke Nederlandse Bouwkeramiek, namens NVTB

 Herman van Veen zong er al over: ‘Opzij, opzij, opzij, maak plaats, maak plaats, maak plaats, wij hebben ongelofelijke haast’. Maar hoe is die grote haast om te zetten naar daadwerkelijke versnelling van de verduurzaming, woningbouw en energietransitie? We hebben de Crisis- en herstelwet (Chw), maar is dat genoeg?

De Chw stamt uit 2010. Het was hét crisisinstrument tot versnelling van ruimtelijke en infrastructurele bouwprojecten. Via ‘experimenten’ kon worden afgeweken van bestaande wet- en regelgeving: weg-investeren uit de crisis!  De wet was bedoeld als tijdelijk. Een oplettende parlementariër onderkende al direct de on-tijdelijkheid en bepleitte een andere naam: Versnellingswet. Het kwam er niet van. Wel kreeg de Chw in 2014 een permanente plek in het bestuursrecht. En inhoudelijk kreeg deze aansluiting bij de nieuwe Omgevingswet en het daarin opgenomen instrumentarium: gereed voor toepassing!

Ondanks de meerwaarde van de Chw voor woningbouwopgaven, bleken in de loop der tijd procedurele en inhoudelijke tekortkomingen. In 2018 was dat reden voor een ontwerp-Transitiewet: de Chw in een moderner jasje. De experimenteermogelijkheden werden verruimd mede om spanningen op de woningmarkt weg te kunnen nemen en duurzame ontwikkelingen te versnellen. Dit alles binnen het raamwerk van de Omgevingswet, immers spoedig inwerkingtredend! Er werd dringend verzocht de Transitiewet alvast in 2019 in te voeren. Het kwam er niet van. En moeten we het tot heden nog steeds doen met die oude Chw. Dit onverminderd de verschoven noodzaak van het opvangen van de gevolgen van de crisis in 2010 naar het anno 2022 versnellen en verdichten van procedures vanwege diverse crises (meervoud!). De ontwerp-Transitiewet, wachtend op de Omgevingswet, licht ondertussen in een bureaula te verstoffen.

Met voorbijgaan aan de Rijkscoordinatieregeling (alleen voor coördinatie en alleen voor energieprojecten van nationaal belang) en de vele nationale programma’s (relevant voor beleidsthema’s maar in zichzelf geen sturende wetgeving) dringt zich een conclusie op. Namelijk dat Nederland een passende Versnellingswet hard nodig heeft maar dat de Versnellingswet zelf ook wel wat versnelling kan gebruiken!

Mr Ewald L.J. van Hal, Directeur vereniging Koninklijke Nederlandse Bouwkeramiek, namens NVTB

Op 1 september verscheen het onderzoeksrapport ‘Voorstel berekeningsmethodiek om koolstofvastlegging in bio-based bouwmaterialen te kunnen waarderen’. In opdracht van het ministerie van Buitenlandse Zaken (BZK) heeft SGS Search dit onderzoek uitgevoerd.

Resultaat van het onderzoek: geen extra milieueffect tijdelijke CO2 opslag
Uit het onderzoek blijkt dat in de huidige systematiek de milieueffecten van de tijdelijke opslag van CO2 al zijn verwerkt. Deze systematiek is bovendien gebaseerd op Europese en ISO-normen, wetenschappelijk geaccepteerd en wordt breed toegepast. NVTB is blij dat de waarde van de huidige werkwijze erkend is in dit onderzoek en dat hierin geen aanpassingen nodig zijn om de milieueffecten in beeld te brengen.

Berekeningsmethode tijdelijke CO2 opslag
De voorgestelde berekeningsmethode beperkt zich tot een rekenkundige bepaling van de hoeveelheid vastgelegde koolstof in een zekere periode. De uitkomst geeft geen milieueffecten weer. Er is geen wetenschappelijke basis en het toepassen van de formule leidt niet tot minder milieubelasting of minder CO2.  NVTB zet bovendien vraagtekens bij het uitgangspunt dat over 100 jaar de mondiale klimaatproblematiek opgelost is. Dit niet-wetenschappelijke uitgangspunt leidt tot afwenteling op toekomstige generaties.

Plaats voor alle materialen in de bestaande systematiek
De bouwmaterialenindustrie steunt de beleidsdoelstelling van het ministerie van BZK om te komen tot verlaging van de milieudruk van bouwwerken. De bestaande systematiek stelt ons in staat om te bepalen wat de milieubelasting van bouwwerken is. Daarbij is plaats voor alle materialen en technieken die continue verbetering laten zien in hun milieuprestaties. NVTB benadrukt het belang van een op feiten gebaseerde aanpak voor het beperken van alle milieueffecten.

Bekijk hier de reactie van NVTB op het rapport.

Contact

 Tel: 020 4919189

 E-mail: nvtb@nvtb.nl

 Adres: Teleport Towers, Kingsfordweg 151,
       1043 GR, Amsterdam

NVTB IS AMBASSADEUR VAN 

We use cookies

Wij gebruiken cookies op onze web site. Sommigen zijn essentieel voor het correct functioneren van de site, terwijl anderen ons helpen om de site en gebruikerservaring te verbeteren (tracking cookies). U kan zelf kiezen of u deze cookies wil toestaan of niet. Let op dat als u onze cookies weigert mogelijk niet alle functies van de site beschikbaar zijn.